Weihnachts-Oratorium Op. 5 van Heinrich Fidelis Müller

De productieve priester-componist Heinrich Fidelis Müller (1837-1905) werd geboren te Fulda. Hij studeerde er theologie en werd in 1859 tot priester gewijd. Na enkele jaren de functie van kapelaan te hebben vervuld in diverse parochies binnen het bisdom Fulda werd hij plaatsvervangend pastoor in Bockenheim bij Frankfurt. In 1873 werd hij benoemd tot pastoor van de St. Elisabeth parochie in Kassel. Daar ontstond zijn Weihnachts-Oratorium . In 1890 werd hij overgeplaatst naar Amöneburg bij Marburg. Daar schreef hij als pastoor in 1892 zijn Opus 16: “Passion unseres Herrn Jesus Christi in sieben Bildern nach Worten der heiligen Schrift”. In 1894 keerde hij terug naar zijn geboorteplaats Fulda als Domkapitular en in 1902 werd hij uiteindelijk Domdechant. Op 30 augustus 1905 overleed hij.

Zijn oeuvre weerspiegelt de Caecilianistische stijl, die een duidelijk stempel heeft gedrukt op de kerkmuziek tijdens het ‘rijke roomse leven’. Zijn vele werken zijn vrijwel allemaal in vergetelheid geraakt; dat lot trof ook zijn vroege kerstoratorium.

In 1871, een tweetal jaren voor Heinrich Müller pastoor werd, had hij de passiespelen in Oberammergau bijgewoond en was er door geraakt. Als pastoor in Kassel wilde hij voor zijn eigen parochianen het kerstverhaal op soortgelijke aanschouwelijke wijze brengen, in de geest van een middeleeuws geestelijk spel. Daartoe componeerde hij in 1875 zijn Weihnachts-Oratorium “ für Soli, gemischten Chor und Orchester oder Klavier-begleitung mit lebenden Bildern”. Het streven was niet een compleet gespeeld kerstverhaal, maar illustratie van het gebeuren met ‘tableaux vivants’. De componist wilde daarmee de toeschouwers bewegen tot innerlijke verdieping en meditatie. Om het verhaal compact te houden en niet te veel te doorbreken met lange, subjectief reflecterende aria’s en uitgebreide koorwerken koos hij voor korte soli en koorbewerkingen van oude bekende en krachtige liederen. De muziek is met opzet ‘volkstümlich’ en ‘gemütvoll’ geschreven, goed in het gehoor liggend, om een breed publiek te kunnen aanspreken, zonder te vervallen in overdreven sentimentaliteit of trivialiteit. Qua stijl moeten we bijvoorbeeld denken aan ‘Still, o Erden’ van Otto Jochum en Albert Greiner. De moeilijkheidsgraad is dusdanig dat een doorsnee kerkkoor dit werk zou moeten kunnen zingen. Het is zelfs mogelijk het publiek bepaalde delen te laten meezingen en zo actief erbij te betrekken. Het ‘oratorium’ is daarom niet zozeer een concertstuk waarbij hoogstaande artistieke ambities worden nagestreefd, maar een sfeerstuk, dat er geheel op gericht is om de mensen in de kerststemming te brengen.

Het werk werd aanvankelijk gecomponeerd voor koor, soli en klavierbegeleiding (‘Klavier / Harmonium / Orgel’). Het werk maakte grote indruk. In 1879 werkte de dirigent Winand Nick de begeleiding om voor orgel en orkest, bestaande uit fluit, hobo ad libitum en strijkers. De eerste druk verscheen bij Verlag Aloys Mayer in Fulda. In 1896 was al de twintigste druk nodig en in 1930 werd de vijftigste druk (van de in totaal 54!) bereikt. Na deze buitengewoon succesvolle periode raakte het werk in vergetelheid. In 1976 werd het herontdekt door Josef Butz en in 1989 verzorgde Verlag Dr. J. Butz in Sankt Augustin een herziene uitgave. De laatste jaren is er in Duitsland weer sprake van toenemende populariteit.

Bij hedendaagse uitvoeringen ligt het voor de hand om de tableaux vivants te vervangen door projecties van lichtbeelden. Daarbij kan de muziek gecombineerd worden met beeldende kunst, door reproducties van toepasselijke kunstwerken te gebruiken, bijv. de prachtige illustraties uit de getijdenboeken van de hertog van Berry (met name ‘Les Belles Heures’ en ‘Les Très Riches Heures du Duc de Berry’). Het werk bestaat uit zes delen (scènes), die het hele verhaal bestrijken vanaf het wachten op de Messias (Advent), de Annunciatie (Ave Maria), de geboorte, aanbidding door de herders, Driekoningen, dankzegging. Elke scène is een afgerond geheel.