Concerten

Het ‘Weihnachts-Oratorium' van J.S. Bach

In Johann Sebastian Bach (1686 – 1750) vindt de barok zijn culminatiepunt. Ten tijde van het ontstaan van het ‘Weihnachts-Oratorium’ is J.S. Bach’s compositorische talent al ten volle gerijpt. Vele cantates zijn al gereed, evenals zijn grote Passionen: de Johannes-Passion (1723) en de Matthäus-Passion (1729). Zoals elke componist liet ook hij zich graag inspireren door de Kersttijd en had hij al meerdere feestelijke cantates voor dit sfeervolle jaargetijde geschreven. In het najaar van 1734 begon hij aan het componeren van zijn ‘Weihnachts-Oratorium’, bestemd voor de daaropvolgende Kersttijd. In feite was dit componeren inderdaad een soort samenstellen, waarbij hij gebruik maakte van een kort daarvoor ontstane kerkcantate en van drie wereldlijke cantates uit 1733 en 1734 plus een koor uit de verloren gegane Markus-Passion. Bestaande composities werden van nieuwe tekst voorzien (‘parodietechniek’), deels door Bach zelf, deels waarschijnlijk door zijn vaste tekstdichter Christian Friedrich Henrici (pseudoniem: Picander). De aria’s zijn op één uitzondering na allemaal parodieën: de alt-aria” Schliesse mein Herze” werd nieuw gecomponeerd om beter aan te sluiten bij de betekenis van de tekst en de sfeer van het werk. Ook bij de opening van het vijfde deel heeft Bach afgezien van de oorspronkelijk geplande parodie en een beter in de context passend koorwerk gemaakt.

Qua vorm en stijl sloot Bach zich niet zozeer aan bij de minder beduidende traditie van de ‘Weihnachts-Historie’ (van bijv. H. Schütz), maar veel meer bij zijn eigen Passionen. De daarin toegepaste drievoudige gelaagdheid van de tekst (Bijbelverhaal – vrije dichting - koraal /kerklied) en het daarop berustende veelvoud van muzikale vormen vinden wij ook in het Weihnachts-Oratorium terug. Leidraad is het kerstverhaal van Lucas (II, 1, 3-21) en Matthäus (II, 1-12) tot en met de aanbidding der wijzen, voornamelijk ten gehore gebracht in de secco (‘droge’, slechts door klavier en basinstrumenten begeleide) recitatieven van de evangelist. De vrij gedichte tekstdelen worden muzikaal iets anders uitgewerkt dan in zijn Passionen. De dramatisering van met de handeling verbonden dialogen tussen personen en personengroepen, die in Bach’s Passionen een grote rol speelt, komt in het Weihnachts-Oratorium veel minder voor. De becommentariërende en reflecterende elementen treden veel meer op de voorgrond. Dit is waarschijnlijk bewust de bedoeling geweest. Terwijl de dialogen in de tekst niet automatisch in muzikale dialogen worden omgezet, treden soms dialoogelementen van andere aard naar voren. Zo mengt de verteller zich actief in het verloop van het verhaal over de engel en de herders, door de vertelling te onderbreken om de herders aan te sporen naar de kribbe te gaan. De toehoorder wordt hierdoor in het gebeuren verplaatst en er direct bij betrokken. Op een andere plaats wordt de bijzondere religieuze betekenis van de woorden onderstreept door de reciteerstijl te verlaten voor een arioso. Maatgevend voor de verklankingstijl blijkt de inhoud van de woorden te zijn, niet de spreeksituatie. Door de variatie in uitdrukkingswijze vormen de vrij gedichte accompagnato (=instrumentaal begeleide) recitatieven een verlevendigend element in het werk. Daartegenover staan de aria’s als beschouwelijk rustpunt, een functie die door de driedelig-symmetrische dacapo-vorm bekrachtigd wordt.
De derde tekstlaag wordt gevormd door de kerklied-strofen uit de 16de en voornamelijk de 17de eeuw, die op een enkele uitzondering na met hun oorspronkelijke melodie verschijnen. Het ‘volk’ verwoordt daarin zijn instemming met de actuele betekenis van het gebeuren. De muzikale behandeling van de kerkliederen is van een verbazingwekkende variatie: behalve de qua harmonisatie en stemvoering onovertroffen ‘Kantional’-zettingen (de typische vierstemmige Bachkoralen) zijn er instrumentaal-vocale koraalbewerkingen gemengd met arioso of begeleid recitatief en rijk versierde slotkoralen met instrumentale tussen- en naspelen. Hierdoor én door de prachtige koorwerken hoort dit oratorium tot Bach’s toegankelijkste, vrolijkste en verrukkelijkste muziek. De inzet van trompetten en pauken in drie van de zes cantates draagt bij aan het feestelijke karakter.

Het Weihnachts-Oratorium is geen oratorium in strikte zin, maar een reeks van zes kerkcantates, tamelijk los verbonden door het kerstverhaal. Oorspronkelijk waren ze bedoeld om afzonderlijk uitgevoerd te worden op de drie dagen van Kerstmis, Nieuwjaarsdag, de eerste zondag na Nieuwjaar en Epifanie (‘Driekoningen’). Bach heeft de titel ‘Oratorium Tempore Nativitatis Christi’ gezet zowel op de oorspronkelijke partituur als in het tekstboek voor de kerkbezoekers, te gebruiken tijdens de eerste uitvoering. Daarmee heeft hij willen uitdrukken dat het om een samenhangend werk gaat. De eenheid heeft hij proberen te verhogen door de opeenvolging van toonsoorten D-G-D-F-A-D. Of hij de reeks ooit als één geheel heeft uitgevoerd is niet bekend; het lijkt niet erg waarschijnlijk. Zijn tijdgenoten overzagen en beleefden de dertien dagen (twaalf nachten) van de kersttijd intensief en ze leefden toe naar de opeenvolgende delen van de samenhangende cantatecyclus. Voor de moderne toehoorder is het makkelijker om de samenhang te overzien als dit werk, dat een hele periode omspant, in een korte tijd ten gehore wordt gebracht. Als concertstuk is het echter zowel voor toehoorders als uitvoerenden een zware opgave voor één avond, duidelijk niet bedoeld om samen uitgevoerd te worden in één keer. Daarom is uitvoering van een substantieel en samenhangend deel van het werk, zoals in onze uitvoering beoogd wordt, een verantwoorde optie.

Temidden van de vele Advents- en Kerstcantaten die in de 17de en 18de eeuw werden gecomponeerd voor de protestante kerken in Duitsland is J.S. Bach’s Weihnachts-Oratorium het belangrijkste werk. Het talent van J.S. Bach komt er volledig in tot uiting. Kwalitatief hoort het tot de beste oratoria van alle tijden. Het werk is door het vrolijke karakter toegankelijk voor een breed publiek en blijft tegelijkertijd kenners boeien door zijn veelzijdigheid en diepgang. Als een van de meest geliefde oratoria, zowel voor uitvoerenden als toehoorders, werd het een van de pijlers van het concertleven en de oratoriumcultuur in de 19e en 20e eeuw.

Uitvoeringen door Eindhovense amateurgezelschappen

Na de Tweede Wereldoorlog is het ‘Weihnachts-Oratorium’ in de regio Eindhoven slechts een tiental malen door amateurverenigingen ten gehore gebracht:

6 december 1961 Eindhovense Oratorium Vereniging
21 december 1966 Eindhovense Oratorium Vereniging
19 december 1970 Eindhovense Oratorium Vereniging
29 november 1975 Eindhovense Oratorium Vereniging
7 december 1985 Philips’ Philharmonisch Koor
17 december 1986 E.G.K. "De Roostenzangers"
19, 21, 22, 23 december 2003 Philips’ Philharmonisch Koor
11 december 2005 E.G.K. "De Roostenzangers"

Het werk heeft nog niet op het programma van het Brabantkoor gestaan. Wél is het werk in Eindhoven enkele malen uitgevoerd door professionele ensembles en door een semi-professioneel kamerkoor:

22 december                1994     Eindhovens Vocaal Ensemble (deel 1, 2 en 3)
6 januari                       1995     Eindhovens Vocaal Ensemble (deel 4, 5 en 6)

Vergeleken met andere grote oratoria, zoals de Matthäus Passion van J.S. Bach, Messiah van G.F. Händel of ‘Die Schöpfung’ van J. Haydn is dit belangwekkende werk, toch één van de pijlers van de oratoriumcultuur, in de naoorlogse periode relatief weinig tot klinken gebracht door verenigingen uit de regio Eindhoven. Het feit dat uitvoering van dit werk geen sinecure is, zal daar mede debet aan zijn.

Jos Thomassen

Terug naar De Roostenzangers zingen Weihnachts-Oratorium